Een van de hoofdkenmerken van de weekdieren is het bezit van een schelp, die echter soms sterk gereduceerd en zelfs afwezig kan zijn. Minder bekend is dat drie andere stammen van het dierenrijk eveneens schelpen vormen, die sterk aan die van mollusca doen denken. Ik doel hier in eerste instantie op de armpotigen (Brachiopoda) die een tweekleppige schelp hebben, die echter van die van de tweekleppigen (Bivalvia) verschilt in de oriëntatie ten opzichte van het dier. De tweekleppigen onder de weekdieren hebben laterale (dwz. zijdelingse) schelpen, waarbij het symmetrievlak van het dier verticaal tussen de twee schelpen door loopt – de meeste dieren zijn immers tweezijdig symmetrisch, wat inhoudt dat men slechts één symmetrievlak kan aanbrengen waardoor twee helften ontstaan die eikaars spiegelbeeld zijn. Bij de armpotigen onderscheidt men echter een bovenste en onderste klep, waarbij het verticale symmetrievlak dus dwars door beide schelpen heen loopt. Een tweede stam van het dierenrijk kan schelpen vormen die op die van de slakken gelijken, gewonden huisjes of schelpen met gedeeltelijk weer losgelaten windingen, zoals we die o.a. bij de slakken van de familie Vermetidae kennen. Dit type schelpen vinden we ook bij één klasse van de stam der gelede of ringwormen (Annelida), de borstelwormen (Polychaeta), de groep bekend als kalkkokerwormen. De derde stam waarbij schelpen worden aangetroffen is die der geleedpotigen (Arthropoda) en wel de kreeftachtigen of schaaldieren (Crustacea). Bij bepaalde groepen van schaaldieren (Cladocera, Ostracoda) komen tweekleppige schelpjes voor, die werkelijk bedrieglijk veel lijken op die van tweekleppige mollusken.