In de zomer van 1964 had ik het voorrecht een reis te maken naar Zuid-Slavië in het gezelschap van ons medelid drs. J. Nienhuis. In het nationale park, de meren van Plitvige, deden wij vele interessante waarnemingen aan planten en dieren. Zo werden wij ook geboeid door de vele tonderzwammen (Fomes fomentarius Fr.). Deze zwam groeit op beuken, maar in Nederland zal men er nagenoeg tevergeefs neiar zoeken. Zij behoort tot de Polyporaceeën, de buisjeszwammen. In tegenstelling tot vele andere zwammen is de tondel- of tonderzwam een lang leven beschoren. We bemerkten, dat de buisjes in vele lagen zijn afgezet. In de veronderstelling dat er jaarlijks één buisjeslaag wordt afgezet, kwamen wij door het teilen van de lagen tot een leeftijd van veertig en meer jaren bij oude exemplaren. De veronderstelling ouderdom, afgeleid van het aantal lagen van buisjes, vond ik in de literatuur bevestigd. Eertijds benutte men dit weefsel van buisjes om er in de tondeldoos met behulp van een steen een vonk in te slaan en vuur te maken. Het woord tondel staat in verband met het duitse woord zünden, dat aansteken betekent. Bij de xevende zwam worden de buisjes tegen de weersinvloeden beschermd door een deklaag. Het materiaal waaruit dit dak bestaat, is zeer taai, bijna lederachtig. Het vormt een tegenstelling met het brosse materiaal van de buisjeslaag. Het dak is een tamelijk dunne laag, die jaarlijks concentrisch om de oude kern heen verder uitgroeit. In de tondelzwammen leven vaak insekten. In het dak ziet men soms gaten, waaronder een lege pophuid zichtbaar is van een insekt, dat door het dak heen een uitweg gevonden heeft.