Mijn vrouw en ik hebben in het naseizoen van 1989 en 1990 Kreta bezocht. Men had ons gezegd, dat dit langzamerhand nodig was. Wij zwerven met onze zoons namelijk altijd door bos en hei en langs strand en wad op zoek naar schelpen. Welke, dat doet er niet toe: groot en klein, recent of fossiel, marien of zoet, alles is bruikbaar. Vrienden en familie vinden dat maar niks. Jullie moeten eens wat meer aan CULTUUR doen! Nou, wij dus gehoorzaam naar Kreta. Bakermat en zo. Minoïsch en Dorisch, heilige stieren en dubbele bijlen. U kent dat wel. En zo niet dan moet u dus ook nog naar Kreta. In het geniep had ik natuurlijk toch uit de literatuur wat gegevens over Miocene fossiele schelpen geplukt. Je weet immers maar nooit. Recente schelpen verwachtten wij op Kreta niet veel te vinden. Oostelijk deel van de Middellandse Zee, dat zal wel niet veel zijn, dachten wij. Dat is ons aardig meegevallen. Tussen de bedrijven van onze culturele bijscholing door hebben we nog heel wat weten op te rapen. Zakken gruis mee naar het appartement natuurlijk en 's avonds uitzoeken in de braadslede. Je doet er verstandig aan, het determineren maar even te vergeten. Anders wordt het zo verleidelijk, om die hele kleine Rissoa-achtigen en zo maar te laten zitten. Nee, dapper door rapen. Later thuis had ik daar wel spijt van. Voordat je bij de registers, tabellen en platen van Nordsieck hebt gevonden, wat nu eigenlijk waarbij hoort, kun je geen schelp meer zien. Uiteindelijk heb ik toch bijna alles een naam gegeven. Of het de goede is, durf ik niet te garanderen, maar het geeft u misschien toch een beetje een idee. Als u voor uw vrienden ook naar Kreta moet, kunt u daar de schelpenliefde best wel warm houden. En cultureel bleek het nota bene ook nog, want de minoïsche peuters kleurden al schelpen (Acanthocardium tuberculatum (Linné)), terwijl de pottenbakkers in die tijd Tritons namaakten.