In het VARA-programma ’Vroege vogels’ enige tijd geleden* deelde een ter zake kundig lid van onze vereniging mede dat de keuze van een onderzochte locatie was bepaald omdat het één der laatste vindplaatsen zou zijn van Myxas glutinosa (wellicht de allerlaatste). Het voorkomen in Nederland is ook van Europees belang, daar in Engeland nog slechts één vindplaats bekend is en in Duitsland nog maar enkelen. Er rezen toen bij mij enige vragen. Toen ik het geval voorlegde aan mijn jongste zoon (ook afgestudeerd bioloog) zei hij meteen dat de afstanden tussen de vindplaatsen (Engeland-Nederland-Duitsland) zó groot zijn dat dit niet simpel is te verklaren – hoe heeft de soort zich over dergelijke afstanden verspreid, al zou dit in etappes zijn gegaan? Als we veronderstellen dat de huidige vindplaatsen rest-arealen zijn van een groter verspreidingsgebied, dan blijft de transportwaag staan. De voorkeur van de soort voor schoon water (ook elders?) maakt het er niet gemakkelijker op. Speculaties in de trant van een herhaalde mutatie van een Lymnaea-achtige vereisen een kennis van de erfelijkheidsstructuur van een Lymnaea (met wijde mondopening) en van Myxas. Een verklaring als rest-areaal zou enige kans kunnen maken indien Myxas als fossiel in de meest recente aardlagen bekend zou zijn, maar bij mijn weten is dit niet het geval.