Het gebruik van snoeren van de kaurieschelp als ruil- en betaalmiddel in delen van de Oude Wereld is weliswaar reeds lang bekend (Linnaeus noemde de soort immers Cypraea moneta). Maar waar haalden de vervaardigers van desnoeren de honderden of wellicht enkele duizenden kaurieschelpjes vandaan? Er zijn twee mogelijkheden: of aangespoelde schelpjes opgeraapt van een strand, of levende exemplaren geplukt van een rotswand of een koraalrif. Wat de eerste mogelijkheid betreft, waar spoelen zoveel kauries aan dat het de moeite waard was die op te pikken? Het is denkbaar dat door herhaaldelijk strandbezoek gevolgd door oppotten voldoende materiaal bijeen werd gebracht. En het alternatief? Ik heb zelf door te duiken in een grote rotspoel aan de noordkust van Natal (Zuid Afrika) op een diepte van 1-2 meter levende Cyprae ’s van een rotswand kunnen plukken (enkele tientallen exemplaren zaten op een oppervlak van nog geen vierkante meter). Het was ongetwijfeld Cypraea moneta. Er was daar ongetwijfeld geen getijdewerking en de groeiplaats viel dus niet droog. Het moet daar zo ongeveer de zuidgrens van het voorkomen zijn van de subtropische tot tropische soort, die noordelijker langs de oostkust van Afrika moet voorkomen op plaatsenwaar wel eb en vloed tot droogvallen leidt en de Cypraea daardoor makkelijker bereikbaar is. Overeenkomstige situaties zouden ook elders kunnen voorkomen. Grote Cypraeidaesoorten kun je tot iets onder of iets boven de hoogwaterlijn in de spatwaterzone aantreffen zoals ik zelf (ook in het noorden van Natal) heb kunnen vaststellen.