Het beroep van vogelaar, later ‘vinker’ geheten, was in de lage landen een zeer oud beroep. Het moet ook een vrij algemeen bekend en uitgeoefend handwerk zijn geweest. Dit blijkt uit de afbeelding in het Breviarum Grimani uit omstreeks 1500. De samensteller, kardinaal Domenico Grimani, illustreerde zijn liturgisch gebedenboek met handgekleurde miniaturen van het dagelijks leven uit die tijd, in de zuidelijke Nederlanden. In het vignet van oktober staat een vogelvanger afgebeeld die, in een houten paard verborgen, loert op zijn buit. De bekendheid van de vogelvangerij is ook af te meten aan verschillende woorden en gezegden die onze taal verrijken, zoals bij de lurven pakken, een lokvogel zijn, een goede slag slaan of een gat in de lucht springen. Ze zijn net zo bekend als de uitspraak over die ene vogel in de hand, die meer waard is als de tien die voorbijvliegen. Het beroep van vogelaar werd van vader op zoon beoefend en de praktijkervaring werd zorgvuldig doorverteld en zelfs op papier gezet. Vogelaars bedienden zich van diverse materialen en technieken die destijds maatschappelijk aanvaardbaar waren, maar die nu in Nederland een storm van protest zouden ontketenen. Hoezeer het vangen was ingeburgerd staat ondubbelzinnig te lezen in het ‘Placaat en Ordonnantie op de Houtvesterye en de Jagt in Holland en Westvriesland’. Daarin staat ondermeer: „Er zal niemant vermogen in de Houtvesterye van Holland of Westvriesland anders dan op zijne wooning of Buytenplaats bij hem in eigendom of als huurder gebruikt wordende of buiten dat geval na bekoome permissie van Ons of van den Lt. Houtvester te stellen eenige vlouwen, Rennen, Wargaerens of diergelijke Netten op de boete van vijf en twintig guldens.”