De archipel van de Seychelles waren reeds in het begin van de zestiende eeuw aan de Portugese zeevaarders bekend. Maar er zijn documenten, waaruit zou blijken, dat Arabische koopvaarders de eersten waren, die de oostkust van Afrika verkenden en ook de Indische Oceaan opzeilden. Een van hen, Ibn Batua, die een reis maakte in de veertiende eeuw rapporteert dat hij een grote hoop rotsen had gezien, die reeds door Marco Polo was beschreven als een reusachtige arend. Ibn Batua bezocht de Maldives en zeilde waarschijnlijk ook naar de Seychelles. De geweldige massa rotsen was waarschijnlijk een der granieteilanden, welke door straalbreking of een luchtspiegeling een fantastische en onwaarschijnlijke vorm aannam, welke niets meer met de werkelijkheid had te maken. Oude Arabische manuscripten vertellen ons dat Arabische kooplui de Indische Oceaan omstreeks 810 doorkruisten. De historicus Al Masoudy bezocht in 916 reeds Madagascar. In het zog van Vasco da Gama kwam in 1501 John de Nova naar dit gebied en men meent dat hij de Seychelles herontdekte. Hij gaf ze de naam van Farquhar. Vasco da Gama was het die de Amirantes, die tot de groep van de Seychelles gerekend worden, ontdekte op een reis in 1502. Enige jaren daarna kwam Pedro Reinel bij deze eilanden en noemde toen de Mahé-groep en Mahé is wel het grootste eiland van de archipel, „The Seven Sisters”.