Het gaf ons een warm gevoel, toen vorig voorjaar op 19 april de eerste Boerenzwaluw weer zijn intrek nam onder de kap van ons overdekte terras, een domein, dat ze, sinds ons huis in 1971 gereedkwam, elke zomer volstrekt voor zich opeisen. Het duurde niet lang, of er was een partner gevonden en de verbouwing van een oud nest van vorig jaar was al gauw in volle gang. Toen het klaar was en het wijfje er zich terugtrok, zagen we het mannetje overdag maar weinig. Hij genoot van deze korte periode van vrijheid, kwam af en toe zijn liedje kwetteren en koesterde zich op het pannendak van de buren in de zon. We schonken slechts terzijde aandacht aan deze ons zo overbekende taferelen, tot op 5 mei ’s morgens vroeg een verkleumde Boerenzwaluw bij ons werd gebracht die 100 meter verder in een tuin op de grond was gevonden. Daar we merkten, dat hij in het donker wilde zitten, zetten we hem in de haard op een pook en lieten we hem met rust, niet anders verwachtend dan dat hij elk ogenblik dood zou zijn. Toen we die middag na een paar uur afwezigheid thuiskwamen, vonden we hem een paar meter verder, onder een bureau. Hij sliep die nacht op z’n pook vol overgave, z’n kopje in de veren. Voor ons was het intussen geen vraag meer, wie dit kon zijn: het vrouwtje zat die avond alleen op haar nest; de plaats op de lat in haar buurt was leeg ...