Reeds eerder wezen wij op het RIN-rapport no. 81/1 van A.J. Beintema & G.J.D. Müskens (1981) over de Watersnip, waarbij in het bijzonder de ringgegevens werden bekeken ('Het Vogeljaar’ 29(3): 154-155). De Werkgroep Watersnip (zie ’Het Vogeljaar’ 29(4): 211), ingesteld door de Directie Faunabeheer van het ministerie van Landbouw en Visserij, heeft nu haar rapport uitgebracht ter ondersteuning van de beslissing van de Jachtraad. Dit gestencilde rapport bevat 50 bladzijden en heeft grotendeels de tekst van het 82 tellende gestencilde bladzijden van het rapport van Beintema & Müskens overgenomen. Gaat men de tekst vergelijken, dan zijn sommige, schijnbaar minder belangrijke, teksten niet overgenomen. Soms ook slechts enkele regels. Dit rapport blijkt de doorslag te hebben gegeven voor de Jachtraad of de jacht op de Watersnip in Nederland al dan niet gesloten zou moeten worden. De Jachtraad heeft uit dit rapport haar conclusie getrokken dat de jacht op de Watersnip geopend kan blijven. Wij kennen de officiële tekst van het standpunt van de Jachtraad niet (ofschoon wij daar wel herhaalde malen naar gevraagd hebben), maar één van de redenen blijkt te zijn dat er geen aanwijzigingen zijn dat de totale Europese populatie van de Watersnip kleiner wordt. Een onbegrijpelijk standpunt als men de litteratuur van de naburige landen er op naslaat stuit men direct op de acties in België om in Vlaanderen én Wallonië deze soort gehele bescherming te verschaffen (in Vlaanderen is de Watersnip reeds totaal beschermd!), de Westduitse vogelbescherming houdt acties in verband met de schrikbarende achteruitgang van de Watersnip (zie onder andere ’Wir und die Vögel’ 13 (5): 42-43), in Luxemburg valt de Watersnip onder de Rode Lijst van broedvogels (zie 'Regulus' 61(6): 88-89, Band 14), maar ook uit Zweden, Denemarken, Oost-Duitsland, Polen, Zwitserland en Frankrijk wordt aanzienlijke achteruitgang gemeld. En wat betreft Rusland behoeven wij ons niet te veel illusies te maken, want daar jaagt men in het broedseizoen nog jolig op ganzen, eenden, plevieren, strandlopers en dergelijke. Wat betreft het rapport van Directie Faunabeheer lezen wij in de inleiding, dat behalve het inkorten van de teksten uit het RIN-rapport het aandeel van Directie Faunabeheer is geweest om via de betreffende landbouwattaché’s gegevens te verzamelen over de openings- en sluitingstijden van de jacht in de diverse Europese landen. Daar heeft men dan wel bitter weinig voor gedaan, want de tabel met de jachtseizoenen in 1969-1970 is direct overgenomen uit een artikel van Lampio (1974), maar zonder bronvermelding. Als 'opmerking' worden slechts de openingstijden voor 1979 (dus 10 jaar ná de gegevens van Lampio!) toegevoegd van Denemarken, West- en Oost-Duitsland, Engeland en Nederland. Zelfs de Belgische gegevens ontbreken. Daarbij moet worden vermeld dat de tabel van Lampio niet alleen sterk is verouderd, maar dat Lampio (1977) ook daarna nog een geheel herziene tabel heeft gepubliceerd, die de Directie Faunabeheer blijkbaar niet eens kent. Met wat moeite had men zelf een dergelijke tabel voor 1979 kunnen samenstellen. De Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging had ook een aandeel in het rapport en resulteert in drie bladzijden met resultaten van een enquete onder de Nederlandse jagers die nog op de Watersnip jagen en vermeldt hun bevindingen ten aanzien van de snippenjacht in Nederland. Gegevens uit die gebieden, waar de meeste geringde Watersnippen werden geschoten, ontbreken echter. Er zijn nog geen twintig jagers, die nog op de Watersnip jagen en de enquete uit de tweede helft van 1979 vermeldt grotendeels 'geen jachtdruk’, maar spreekt niet over de invloed van de daarbij gepaardgaande verstoring van de ruiende vogels. De verkregen gegevens zijn te fragmentarisch om er nadere conclusies uit te kunnen trekken. Vogelbescherming leverde voor dit rapport een overzicht van de biotoopeisen van de soort, die overigens totaal geen nieuwe gezichtspunten opleverde dan algemeen bekend zijn, maar verbond daarmee wel haar naam aan dit rapport.