Van broedende rallen werd de nestplaats bestudeerd gedurende een tiental jaren, van maart-juli. Tevens werden kwantificeerbare gegevens verzameld van vegetatie en nest. Op en om de nestplaatsen kwamen verscheidene vegetatietypen voor, die worden gerekend tot actief laagveen, hetgeen in grote lijnen overeenkomt met de verbreiding van de Waterral in ons land. Op de nestplaats waren zeggen meestal dominant met een voorkeur voor Geverzegge, Dit soort vegetaties geeft aan dat het verlandingsstadium in relatie tot successie al in een vrij ver gevorderd stadium is. Dit bleek niet alleen uit de voorkeur voor zeggevegetaties, maar ook uit de ligging van de nestplaatsen ten opzichte van bosschages (wilg, els) in of nabij broekbos. De vegetatielengte vormt een bijdrage aan het minder goed of helemaal niet zichtbaar zijn van rallen en het legsel. Van opzij viel het nest zonder broedvogel niet op, ook van bovenaf is de broedende ral moeilijk te zien. Boven het nest werd geen hemel of baldakijn aangelegd. De mate van niet zichtbaar zijn tussen de vegetatie, zal een belangrijke bijdrage zijn aan het broedsucces. Het overgrote deel (80%) van de nestplaatsen lag in voor Waterrallen waadbaar water. De nestelperiode was van 20 maart tot en met 19 juli (laatste uitkomdatum). Bijna driekwart van alle legsels (68%) bevatte acht of meer eieren. De vervolglegsels waren veelal kleiner in aantal. Het nestmateriaal bleek een afspiegeling van de vegetatie te zijn. In het nestmateriaal bestaande uit twee tot en met zes plantensoorten per nest domineerden evenals in de vegetatie meestal zeggesoorten, hoofdzakelijk Geverzegge.