Tijdens de jaarlijkse omzwervingen op zoek naar Kraanvogels rond het Lac du Der in Noord-Frankrijk werd ons reisgroepje staande gehouden door twee Franse vogelaars. Zij wezen ons erop dat een paar kilometer verderop bij het dorpje Braucourt een groep van 43 Pestvogels aan het foerageren was. Bij de aangewezen plek aangekomen vlogen inderdaad Pestvogels af en aan naar een kale appelboom die als rustplaats fungeerde. Bij één van de vogels zagen wij iets merkwaardigs. Aan zijn staart hing een kleverige vuil geelwitte sliert uitwerpselen. ‘Die vogel mankeert wat’, was de eerste reactie. Bij nadere beschouwing was te zien dat er in die sliert een verdikking zat en met hulp van een telescoop viel vast te stellen dat dit een pit was. De oplossing was gauw gevonden. Aan de andere zijde van de holle weg stond een appelboom die volledig bedekt was door de bolvormige begroeiing van maretakken, beter bekend als Mistletoe Viscum album. Daar doken de Pestvogels in om zich tegoed te doen aan de kleverige bessen. Ondertussen moesten zij slag leveren met zeven Grote Lijsters Turdus viscivorus. Die zijn verzot op de bessen van de Mistletoe, wat ook blijkt uit een deel van hun wetenschappelijke naam: viscivorus betekent mistletoe etend (Coomans de Ruiter et al. 1947). De lijsters zagen deze voedselconcurrenten liever gaan dan komen en voerden luid ’tsjurrend’ aanvallen uit. De Pestvogels lieten zich echter niet weerhouden en gingen onverdroten voort met de consumptie. Het wegvliegen naar de appelboom had waarschijnlijk meer te maken met uitbuiken of het ontbreken van plaats in de ‘herberg’ dan met verjaging. Een dergelijk gedrag van Grote Lijsters is ook vastgesteld in Dresden (Duitsland). Ook daar konden zij de Pestvogels niet van de mistletoebessen weghouden. Zij verwijderden zich hooguit even en keerden spoedig daarna naar de voedselboom terug.