A. B. Wigman kent het nationale park De Hooge Veluwe, waaraan zijn laatste boek gewijd is, natuurlijk op z’n duimpje, want hij woont en werkt er, zodat hij dagelijks geconfronteerd wordt met de vele aspecten, die het landschap biedt en de levende have, die dit unieke Veluwse reservaat bevat. Wigmans belangstelling en liefde zijn bovendien zo veelzijdig gericht, dat hij onderhoudend en met kennis van zaken weet te vertellen van alles, wat hij op zijn weg ontmoet en waarneemt. Hij doet dat in zijn nieuwe boek zonder lyrische ontboezemingen, maar in eenvoudige taal, die echter nimmer in dorre opsommingen vervalt. Achter die zo terloops gemaakte opmerkingen over de habitus van plant of boom, de levensgewoonten van de dieren, achter al die spelenderwijs neergezette notities schuilt een grote feitenkennis en die is als een rustige, waardevolle achtergrond steeds voelbaar.