Voorjaar 1985 begon met een langdurige koudeperiode, die bij diverse soorten opvallende en omvangrijke “cold-rush”-verschijnselen teweeg bracht. De rest van het voorjaar gaf voor sommige soorten flinke aantallen te zien (Noordse Stormvogel, Jan van Gent, Kleine Jager, Rosse Grutto), terwijl een aantal andere soorten, die jarenlang in relatief geringe aantallen gezien waren, eindelijk weer eens het niveau van voor 1980 benaderden (Zwarte Zeeëend en, in mindere mate, Grote Stern en ‘noordse dief’). Vele andere soorten werden echter in geringe aantallen waargenomen (diverse eenden, vele steltlopers, alk/zeekoet). Toch waren de maanden na de koudeperiode doorgaans heel interessant langs de kust: maart, april en mei gaven dikwijls flinke Nwaartse verplaatsingen te zien van de diverse soorten, terwijl juni enkele weken gekenmerkt werd door stevige W-winden die diverse stormvogelachtigen en Jan van Genten met zich mee brachten. Het aantal teluren is in voorjaar 1985 enigszins teruggelopen; vooral uit WD kwamen weinig uren binnen uit de maanden jan, feb, mei en jun. In ZH viel het aantal uren in juni ook wat tegen.