In Oostelijk Vlaanderen duikt een heuvel uit de polders op. Deze heuvel, waarop het Nederlandse Nieuw-Namen en het Belgische Kieldrecht liggen, bestaat uit Laat Pliocene zanden. In deze heuvel bevindt zich een voormalige groeve, de Meester van der Heyden groeve, die – na het afbouwen van de plaatstelijke zandwinning in de jaren zestig – in de jaren zeventig verworden was tot vuilstortplaats. Door ingrijpen van leden van de natuurvereniging de Steltkluut en in het bijzonder van de groeve-beheerder R. Bleyenberg, is de groeve in de jaren tachtig opgeschoond, en maakt het momenteel als geologisch monument deel uit van de terreinen van Staatsbosbeheer. Uit de Meester van der Heyden groeve (beter bekend en verder aangeduid als ‘De Kauter’) zijn de nodige fossielen bekend. Janssen verzamelde begin jaren tachtig een aanzienlijke hoeveelheid materiaal, en kwam in zijn inventarisatie (Janssen, 1983) tot 25 soorten mollusken. In augustus 1991 vond de beheerder de eerste zeeëgel, Echinocardium cordatum (Pennant, 1777) in de groeve (Jagt & De Vos, 1993). Tot nog toe zijn dertien exemplaren gevonden. In 1995 en 1996 heeft ondergetekende monsters verzameld in de groeve om het voorkomen van microfossielen te bestuderen. Deze bijdrage gaat over het voorkomen van foraminiferen. Aanvankelijk werden monsters per niveau verzameld, gebruikmakend van de profielbeschrijving in Janssen (1983). Bij het uitwerken van de monsters bleek al spoedig dat in de verschillende niveaus vrijwel dezelfde foraminiferensoorten voorkwamen, en in vergelijkbare hoeveelheden. Het was daarom weinig zinvol om de niveaus gescheiden te houden, en er is voor gekozen een totaalbeeld van de fauna te geven.