Vanaf begin van de lagere school ben ik geïnteresseerd in vogels. Op weg naar school bleef ik vaak staan om te kijken en luisteren naar vogels, waarbij ik tevens probeerde te communiceren door na te fluiten, kwaken of op andere wijze geluid na te bootsen. In die jaren waren er niet veel vogelboeken voorhanden, maar ondanks dat feit herkende ik in 1957 onmiddellijk Pestvogels, foeragerend in de meelbessen die als straatbomen voor ons huis stonden. Het eerste vogelboek -Zien is kennen- dat ik op 13-jarige leeftijd kreeg met Sinterklaas, bood plotseling een enorm scala aan vogels die ik nog nooit gezien had. Soorten die ik als het ware op een verlanglijstje plaatste waren naast IJsvogel en de meeste roofvogels de klauwieren. Rein Stuurman beeldde ze af met hun kenmerkende gedrag, het opprikken van hun prooi, waarbij de Klapekster zelfs met een hagedis in de snavel is getekend. De zomer daarna had ik het enorme geluk mijn eerste Grauwe Klauwier te zien. Deze prikte hommels en allerlei andere grote insecten op de doorns van de duindoorn nog geen drie meter vanaf onze tent op kampeerterrein “De lakens” in de Kennemerduinen. Het duurde nog enkele jaren voor ik de Klapekster leerde kennen. Sinds die kennismaking speur ik ieder winterseizoen naarstig in geschikte terreinen naar deze fascinerende vogel. Wanneer ik op een winterse dag zo’n Klapekster eindeloos lang in het topje van een boom zag zitten in een wereld die verder uitgestorven was heb ik me vaak afgevraagd wat dat dier in vredesnaam kon verschalken om de koude nachten te overleven.