Al enkele jaren is er in de duinstreek een discussie gaande over het al dan niet bejagen van Vossen (Vulpes vulpes L., als beheersmaatregel. Volgens de Jachtwet mag de Vos het hele jaar worden geschoten, maar een aantal terreinbeheerders maakt geen gebruik van dit recht: zij willen de Vos niet bejagen (onder andere Duinwaterleiding van ’s-Gravenhage 1983). Hun beheersvisie houdt namelijk in het toelaten en zonodig bevorderen van natuurlijk processen in het duin, dus geen jacht tenzij.... Zij hebben er vertrouwen in dat het niet bejagen van Vossen niet te veel ten koste zal gaan van andere natuurwaarden in het duin of van de belangen van omwonenden. Anderen achten bejaging echter noodzakelijk en dringen er op aan het beheer te wijzigen (zie De Graaff 1987). De argumenten, waar het in deze discussie om draait, zijn de volgende (ministerie van Landbouw en Visserij 1984), Verstrael & Van Ommering 1984): 1. De verspreiding van hondsdolheid (rabiës). Hondsdolheid is een virusziekte die van tijd tot tijd het oostelijke en zuidelijke deel van ons land bereikt (Niewold 1985). Zonder medische behandeling heeft de ziekte voor dieren en mensen een dodelijke afloop. Voorstanders van schieten van Vossen vinden dat de norm van de World Health Organisation (1 Vos/ 500 ha) in Nederland moet worden nageleefd. Bij deze dichtheid zou de verspreiding van het Virus in de vossenpopulatie tot stilstand worden gebracht. Tegenstanders van het schieten op Vossen vinden deze norm niet van toepassing op de Nederlandse situatie en staan andere oplossingen voor (zoals immunisatie van Vossen; zie onder andere Vos 1988). 2. De schade door Vossen aan huisdieren. Met name de omgeving van Bloemendaal, Aerdenhout en Noordwijkerhout zijn klachten gekomen over het doden van huisdieren (onder andere kippen, sierpluimvee en konijnen) door Vossen. De vraag is hier of de terreinbeheerder deze schade moet en kan bestrijden door de Vossen te schieten of dat de huisdierbezitter de schade moet zien te voorkomen door de huisvesting van de huisdieren aan te passen aan de aanwezigheid van Vossen (zie Verstrael et al 1990.). 3. De invloed van de Vos op bodembroedende vogels. Sinds de Vos weer opnieuw in de duinen is verschenen, wordt gevreesd voor een achteruitgang van bodembroeders. In de duinen was namelijk lange tijd geen grote predator aanwezig geweest. De verwachte (en deels ook al geconstateerde) afname van het aantal en het broedsucces van bodembroeders in de duinen baren veel mensen zorgen. Hoewel er waarschijnlijk meer oorzaken zijn aan te wijzen, wordt de afname toch vooral toegeschreven aan predatie door Vossen. Sommige mensen zijn bang dat de Vos de bodembroeders zal uitroeien als men hem zijn gang laat gaan. Anderen hebben er vertrouwen in dat de bodembroeders zich aan de Vos zullen aanpassen, waarna uiteindelijk een evenwichtssituatie zal ontstaan waarin zowel Vos als bodembroeder een plaats heeft.