Tweekleppige schelpdieren maken een belangrijk deel uit van het bodemleven in de Waddenzee. Hun aantallen schommelen meestal sterk van jaar tot jaar. In de vorige eeuw werden sterke jaarklassen na strenge winters vastgesteld. Deze observatie kreeg in de jaren negentig nieuwe aandacht door de problematiek van de klimaatverandering. Na de laatste elfstedentochtwinter (1996-1997) kregen ecologen de kans om onderzoek te doen naar de processen die de populatiedynamica van schelpdieren zouden kunnen bepalen. Het bleek dat het succes van een nieuwe generatie schelpjes niet te zoeken is bij de vruchtbaarheid van de volwassen beesten. De overleving van de nakomelingen gedurende hun eerste voorjaar in de wadbodem is beslissend. Die overleving is hoger na koude winters, omdat er dan minder jonge schelpjes door Noordzeegarnalen (Crangon crangon) en Strandkrabben (Carcinus maenas) worden opgegeten. Dat zou wel eens kunnen komen, doordat deze kreeftachtigen dan niet alleen in geringere aantallen maar ook later op het wad aan- komen. De schelpjes zouden door de groeivoorsprong die ze gekregen hebben inmiddels te groot zijn om gegeten te worden. In mijn promotieonderzoek is de rol van lichaamsgrootte in deze predator-prooi relatie nader onder de loep genomen.

, , , ,
De Levende Natuur

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

De Levende Natuur

H. Andresen. (2014). Door studenten/promocendi: Grootte-afhankelijk predatierisico voor jonge schelpdieren. De Levende Natuur, 115(002), 70–71.